Petrus Campersingel
Hartstochtelijke nieuwsgierigheid
‘Het steensnijden uytgezonderd, heb ik alle de voornaamste konstbewerkingen op levendige mensen gedaan: het mes, en het gloejend handijzer heb ik dikwerf gebruykt, en nooyt vies geweest van met bloed bemorste handen; nog nimmer de onzinnelijkheden geteld, welke de oeffening der heelkonst geduurig verschaft.’
Petrus Camper (1722 – 1789)
Met deze woorden introduceerde Petrus Camper zichzelf in 1764 in Groningen, waar hij tot 1773 werkzaam zou zijn als hoogleraar theoretische geneeskunde, anatomie, chirurg en botanie. Dit indrukwekkend rijtje professoraten geeft al enigszins aan dat we hier te maken hebben met een ‘begaafd, veelzijdige en rusteloos actieve geleerde’. Camper was niet alleen arts en docent, hij schreef, tekende, boetseerde, knutselde, verzamelde, stortte zich in de politiek, ontwierp de ideale schoen (gebaseerd op de anatomie van de voet), stelde de ideale pap samen voor zijn kinderen, deed aanbevelingen om de landbouw te verbeteren, ontleedde de overblijfselen van (onder andere) mensen, runderen, orang-oetangs en een olifant, ontwierp medische instrumenten waarvoor hij vervolgens ook een cursus smeden en harden volgde, hij zette zich in voor de oprichting van de tekenacademie in Groningen, verdiepte zich in de herkomst van de Drentse hunebedden, fossiele dieren en raskenmerken van mensen en vond tussen de bedrijven door nog wat tijd om veelvuldig te reizen en te trouwen met de rijkste weduwe van Friesland. Camper was de behandelend arts van haar man. Van een vriend kreeg hij het advies de gordijnen te sluiten wanneer hij haar bezocht na afloop van een consult bij haar echtgenoot, met wie het uiteindelijk slecht afliep. Uiteindelijk werd hij vader van drie zoons.
Petrus Camper werd op 11 mei 1722 in Leiden geboren als zoon van een rijke dominee. De jonge Petrus – waarschijnlijk werd hij in huiselijke kring gewoon Piet genoemd – hield van wiskunde, tekenen en prutsen met hout. Hij had een brede interesse, wat goed uitkwam want een achttiende-eeuwse student kreeg een brede vooropleiding voorgeschoteld, voordat hij zich kon richten op een echte studie: theologie, rechten en medicijnen. Als geneeskundestudent in Leiden kwam Camper terecht in een stimulerende omgeving. De Leidse medische faculteit behoorde in die tijd tot de meeste vooraanstaande in Europa. Dit was onder meer de verdienste van de grote Boerhaave die vaak bij de familie Camper over de vloer kwam en mede het studieprogramma van de jonge Petrus had samengesteld. In 1746 voltooide Camper zijn studie met een dubbele promotie. Vier jaar later, hij was nog geen 28, werd hij benoemd tot hoogleraar in de anatomie en de chirurgie in Franeker. Vanaf 1756, doceerde hij zes jaar in Amsterdam, in 1763 verhuisde hij naar Groningen. Daar bleef hij negen jaar. In 1773 trok Camper zich terug op het landgoed Klein Lankum in Franeker, waar hij zich met onderzoek en landelijke politiek bezighield. Camper, prinsgezind tot en met, werd in 1787 lid en in 1788 voorzitter van de Raad van State.
Chirurg en docent
Camper’s belangstelling voor een praktisch vak als chirurgie is opmerkelijk. Nog opmerkelijker is het dat hij zelf het mes hanteerde. Academisch geschoolde artsen waren in de achttiende eeuw min of meer internisten. Een medicus gaf hooguit theoretisch onderwijs in de chirurgie. Op de universiteit wandelde de student op klassieke bodem. ‘Daar schept hij uit zuivere bron van Wetenschap en Kunst, al wat hij nodig heeft voor het praktische leven’, meende de Groningse hoogleraar J. Baart de la Faile honderd jaar later nog. De ‘bezielende voordracht van een leraar’ was in zijn ogen belangrijker dan het zien van een groot aantal patiënten. Camper stak anders in elkaar. Geïnspireerd door zijn Leidse voorgangers schotelde hij zijn studenten niet alleen klassieke teksten voor. Hij demonstreerde operatietechnieken en de daarbij gebruikte instrumenten en – ook al een unicum – gaf hij les in verbandleer. In Groningen verzorgde Camper in tussen 1764 en 1773 praktijkonderwijs in ‘ een soort van Gasthuys waar ik in tegenwoordigheid meiner studenten allerlei uytwendige ziekten behandelde’. In dit Gasthuys werden de geneesmiddelen gratis verstrekt, begrijpelijk want de patiënten waren merendeels armen uit stad en gewest. De onkosten werden bestreden uit de bijdragen die studenten moesten betalen voor hun lessen. Eventuele tekorten paste de bijzondere vermogende Camper uit eigen zak bij. Later kreeg hij hiervoor een kleine subsidie van het stadsbestuur. Het is verleidelijk om Campers ‘soort van Gasthuys’ te zien als een polikliniek, maar dat is te veel eer. De openingstijden zijn waarschijnlijk zeer willekeurig geweest, gezien het feit dat Camper er in totaal 180 patiënten behandeld heeft, een gemiddelde van 30 per jaar
Brede belangstelling
Camper moet een ongelofelijk energiek persoon zijn geweest. Zijn werkdagen waren lang: in zijn Groningse periode begon hij elke dag om zeven uur ’s morgens met een college over geneeskrachtige planten, om elf uur ging hij verder met chirurgiecolleges, vanaf vier uur gevolgd door anatomie van het menselijk lichaam. Soms kwamen daar nog lessen in de fysiologie en verloskunde bij. ’s Winters verrichte hij indien mogelijk secties, dit natuurlijk alleen als er lijken beschikbaar waren, Bij gebrek aan menselijke resten en puur uit belangstelling nam hij vaak zijn toevlucht tot dieren, als het even kon een bijzonder exemplaar. Zo kwamen bijvoorbeeld zeehonden, een neushoorn, twee orang-oetangs en een muskusos op zijn snijtafel. Later ontleedde Camper een olifant (afkomstig uit de privé dierentuin van de prins van Oranje) en deed hij de ontdekking dat de Afrikaanse en Aziatische olifant twee verschillende soorten zijn. Camper kende zijn klassieken, maar zijn praktische inslag en intellect stelde hem in staat de grenzen van zijn vak te overschrijden. Zo ontwikkelde Camper verschillende medische instrumenten, waaronder een verlostang en een band die bedoeld was om een liesbreuk te corrigeren. Daarvoor verrichte hij eerst uitgebreid en soms baanbrekend anatomisch onderzoek. Als anatoom was hij de eerste die de liesstreek nauwkeurig heeft beschreven eb letterlijk in kaart gebracht, want Camper was ook een begenadigd tekenaar. Zijn anatomische schetsen- bijvoorbeeld van de liesstreek- vallen op door hun precisie en oog voor detail. Veel van het werk dat hij op dit terrein verrichte was mede bedoeld om chirurgijns bij de scholen en juist hier – in zijn pogingen om de chirurgie te voorzien van een wetenschappelijke basis, waardoor dit vak zich verder kon ontwikkelen – ligt volgens Camperkenners zijn grote waarde. Het professoraat van Camper betekende een hoogtepunt voor het praktisch heelkundig onderwijs in Groningen, oordeelt Huisman dan ook.
Als verwoed verzamelaar beschikt Camper aan het eind van zijn leven over een enorme collectie zeldzame fossielen, mineralen en anatomische preparaten. Zijn naturaliënkabinet werd in 1820 aangekocht door koning Willem I en vormde later de kerncollectie van het museum van Natuurlijke Historie in Groningen. De mineralencollectie belandde uiteindelijk grotendeels in het Teyler museum in Haarlem. Van alle medische hoogleraren die tot 1900 in Groningen actief zijn geweest is Camper ongetwijfeld de bekendste. Het bestuur van de Hogeschool is dan ook geen prijs te hoog geweest om hem naar Groningen te halen. Naast een door hem gedwongen loonsverhoging mocht Camper zelf zijn leeropdracht samenstellen. Dat ging ten koste van Wouter van Doeveren die het onderwijs inde anatomie en de chirurgie tot Campers komst verzorgde. Voor van Doeveren, die beide vakken zeer waardeerde, was het slikken of stikken. Zijn nieuwe collega was immers een van de toonaangevende Nederlandse wetenschappers van de achttiende eeuw. Een man die door niemand minder dan Goethe – met wie hij correspondeerde – werd beschreven als ‘ein Meteor von Geist, Wissenschaft, Talent und Thätigkeit’.
Engel of Duivel
Over de arts en onderzoeker Camper is bijzonder veel bekend, maar ook van de mens Camper kunnen we ons een beeld vormen. Een belangrijke bron vorm een serie anekdotes over de familie Camper die rond 1857 op schrift zijn gezet door J.H. Halbertsma. Volgens hem was Camper: ‘Engel of Duivel’. Niemand was aardiger, gedienstiger en leerzamer dan hij wanneer hij een goede bui had; niemand grover en lomper, als hij de black devil had’. Ooit, vertelde Halbertsma werd Camper aangeklampt door een man die koorts had. ‘Vreet rode kool, kerel’ zeide hij (Camper) De man at niets dan Rode Kool en genas. Petrus Camper overleed op 7 april 1789 te Den-Haag. Hij werd begraven in zijn geboortestad Leiden.
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen